We leren: verwonderen * Observeren * Vergelijken * Een onderzoekende houding aan te nemen * Creatief denken * Experimenteren * Luister -en spreekvaardigheden * Doorzetten * Vaste ideeën en oplossingen los te laten * Keuzes maken * Een idee op verschillende manieren en met verschillende materialen vormgeven.
Oriënteren en ontdekken: We starten met ons allereerst te verwonderen en een beetje griezelen bij het zien van insecten in hars. Ieder kind kiest een insect en bekijkt deze aandachtig. Daarna gaan we elkaars insecten vergelijken; we zoeken naar overeenkomsten en verschillen. Dit is het startpunt voor het makersdeel.
Maken: Er staan meerdere werkstations klaar, met heel diverse, niet alledaagse werkvormen en materialen waar kinderen vrij uit mogen kiezen. Op postkaarten maken kinderen op verschillende insecten. Doordat ze eerst de tijd hebben gekregen om deze nauwkeurig te observeren, wordt het werk interessanter en zullen er veel details zichtbaar worden.
Evaluatie: Al tijdens het werken worden de postkaarten gesorteerd en op een zichtbare plek in de klas opgehangen of neergelegd. Zo kunnen we tijdens de evaluatie snel zien wat er gemaakt en ontdekt is en zou de leerkracht zelfs een grafiek kunnen maken om inzichtelijk te krijgen welke werkvorm favoriet was.





